Het controleren van de koelstatus van de band wanneer u een inflator is een belangrijke stap om een nauwkeurige meting en inflatie te garanderen. Het principe is voornamelijk gerelateerd aan de kenmerken van thermische expansie van gas- en bandenspanningsverandering.
Tijdens het rijproces genereert de band warmte als gevolg van wrijving, compressie en omgevingsinvloeden. Deze warmte zorgt ervoor dat de temperatuur van de lucht in de band stijgt, waardoor het gas uitzet en de luchtdruk toeneemt. Volgens de vergelijking van de gastoestand is de druk van het gas evenredig met de temperatuur. Dat wil zeggen, wanneer de temperatuur stijgt, neemt de activiteit van gasmoleculen toe, waardoor de luchtdruk stijgt. Als de luchtdruk wordt gemeten wanneer de band niet is afgekoeld, zal de verkregen lezing hoger zijn dan de werkelijke vereiste veiligheidsdruk. Deze onjuiste meting kan ervoor zorgen dat de bestuurder de bandendruk onderschat of te veel lucht vult bij het opblazen, waardoor het risico op een uitbarsting wordt verhoogd.
In het ideale geval moet de bandendruk worden gemeten wanneer deze wordt afgekoeld. Het wordt meestal aanbevolen om na 3 uur na het parkeren te controleren of te meten wanneer het voertuig minder dan 1 kilometer heeft gereisd. Op dit moment bevindt het gas in de band zich op een relatief stabiele temperatuur en is de lezing dichter bij de standaarddruk die door de fabrikant wordt aanbevolen. Bij het meten wordt het meestal aanbevolen om de bandenspanning aan te passen aan het aanbevolen bereik van de fabrikant, die meestal te vinden is op het bestuurdersdeur, brandstoftankdop of voertuighandleiding.
De bandenkoelstatus is ook gerelateerd aan de externe omgevingstemperatuur. Bij koud weer zal de bandenspanning relatief laag zijn, terwijl in hete zomer de druk hoger kan zijn. In verschillende seizoenen en klimaatomstandigheden moeten bestuurders speciale aandacht besteden aan de meettijd en bandentemperatuur.